Wiens idee het was? Ik weet het echt niet meer. Het zal Ties wel geweest zijn. Onze flamboyante, corpulente Limbo en fervent Ajax-fan. Net als ik destijds, maar dan toch vooral vanwege Cruijf-Keizer. Met die lekker brutale uitstraling. Noem het arrogantie, maar die was toen in ieder geval ergens op gebaseerd. Want Ajax speelde het beste voetbal ter wereld. Ze hadden na de Europa Cup I weliswaar niet de Wereldbeker gewonnen in 1971 – want zegden af voor die wedstrijd vanwege een te druk schema – maar vriend en vijand waren het erover eens: dit Ajax was het allerbeste clubteam in die jaren. Dat zouden ze in 1972 wel eens even in cijfers uit gaan drukken. Het Argentijnse Independiente, na de 1-1 in de uitwedstrijd, moest eraan geloven. En wij – Ties, nog een collega, wiens naam ik ben vergeten, mijn toenmalige vriendin, thans echtgenote, en ik – wilden dat wel eens met eigen ogen aanschouwen.
Op D-day, 28 september 1972, ben ik negen dagen eerder 22 jaar jong geworden. In plaats van net aan een nieuw profvoetbalseizoen te zijn begonnen, was ik een leerling-verpeegkundige B (psychiatrie) in Venray. Dat was een zogenaamde inservice-opleiding van drie jaar: je had een leerling-contract, waarbij inbegrepen één lesweek per maand, de rest van de tijd werkte je op een afdeling. Ik was geboren en getogen in Veldhoven, maar woonde in Venray aanvankelijk intern op kamers in het hoofdgebouw; tezamen met een paar medeleerlingen en enkele Broeders van Liefde in ruste. Deze congregatie had in 1907 Sint Servatius, thans het Vincent van Gogh voor GGZ, opgebouwd. Omdat mijn driejarige verblijf in Venray kan worden beschouwd als een uitgestelde pubertijd, deed ik mijn uiterste best om qua kamerbezoek en -gebruik mijn Broeders van Liefde qua naam zoveel mogelijk eer aan te doen. Dat deze naam jaren later de nodige dubieuze associaties oproept, dat kon ik destijds natuurlijk niet bevroeden. In toch bijna een heel jaar tijd ben ik er trouwens nooit eentje tegen het lijf gelopen. Vandaar ‘in ruste’ waarschijnlijk. Later ging ik inwonen bij een getrouwde collega op een flat.
Waar de huidige gezondheidszorg grotendeels door vrouwen wordt geregeerd, was daar in de jaren zeventig zeker geen sprake van. En al zeker niet in de psychiatrie en gehandicaptenzorg in het zuiden des lands. Daar voerden de mannen de boventoon, in Limburg vooral vanwege de sluiting van de mijnen. Ongetwijfeld ligt daar ook een oorzakelijk verband met het hoge sportieve gehalte van deze sector toentertijd. Elke instelling of ziekenhuis had een bloeiende sportvereniging en er werden volop evenementen en toernooien georganiseerd. Een sportieve achtergrond was bij sollicitatie veeleer een aanbeveling dan ‘graag willen werken met mensen’.
Zo ook dus op ‘Servaas’, de werknaam in de regio. Wij hadden een kwalitatief sterke voetbalselectie die niet alleen menig prijsje binnenhaalde, maar ook in sociaal opzicht van een niet te onderschatten belang was. Geen wonder dus dat voetbal ook in mijn Venray-tijd nog steeds een cruciale rol speelde. Want als regionaal erkend voetbaltalent – en ook nooit bewust met iets anders bezig te zijn geweest – bleek een betaaldvoetbalcarrière toch niet voor mij weggelegd. Testwedstrijden voor EVV Eindhoven en Willem II, onder respectievelijk Hennie Hollink en Jaap van der Leck, ten spijt. Ik was een (te) mager scharminkel met een voor topsport ongeschikte motoriek, is mijn verklaring achteraf. Dat vond men destijds ook van Cruijff trouwens…

Ties bezat als enige van ons een voertuig, een vehikel dat het omgekeerde bewijs was van de stelling ‘hoe kleiner de man, hoe groter de auto’. Eigenlijk was er naast Ties zelf nauwelijks nog plaats in het autootje. Als ingeblikte sardientjes gingen wij gevieren op weg naar Amsterdam, met bestemming Olympisch Stadion. Mijn enige wedstrijdbezoek ooit aan deze betonkolos. Wel keerde ik er zo’n 45 jaar later nog eens terug als (sic!) OldStar Walking Football voor een toernooi. Waarbij nota bene Sjaak Swart ook weer aanwezig was. Al is dat ook weer niet zó vreemd, omdat Paco werkelijk overal acte de présence geeft. De hernieuwde aanblik van het inmiddels door monumentenzorg omarmde complex riep bij mij geen enkele herkenning op.
Ook mijn herinneringen aan de wedstrijd zijn diffuus, maar dat geldt voor vrijwel al mijn herinneringen van vroeger. Ik ben daarvoor té sfeergevoelig en me te weinig bewust van mijn omgeving. Wel weet ik nog dat we vrij hoog in het stadion zaten en dat de twee doelpunten van Johnny Rep zich in het verlengde van ons gezichtsveld afspeelden. Dus speelde Ajax in de eerste helft van links naar rechts.
Omdat ik mijn grote idool Cruijff voor de eerste keer in levenden lijve zag voetballen, was ik nogal opgewonden. Ik spiegelde me aan hem, leek er als mager scharminkel zelfs een beetje op, en trapte, net als Johan, nagenoeg elke bal met effect. Eigenlijk had ik daar ook kunnen staan… Maar bij Johan was elke effectbal functioneel, bij mij was het toch vooral effectbejag.
De grote ster speelde niet zijn allerbeste wedstrijd, maar daar had ik toen geen oog voor en oren naar. Barry Hulshoff heerste niet alleen soeverein achterin, maar schakelde zich opvallend vaak en ook nog eens verrassend goed aanvallend in. Ik genoot van de balvastheid van supertechnicus Gerrie Mühren. Ook de blonde Duitser Horst Blankenburg maakte indruk met zijn superieure spel. En rechtsback Willem Suurbier denderde steeds over rechtsbuiten Sjakie Swart heen, om dan traditiegetrouw een slechte voorzet af te geven.
Van de gevreesde hardheid van de Argentijnen is me niets bijgebleven, daarvoor was Ajax ook te sterk. En uiteraard gooiden met name Neeskens en Suurbier er af en toe een avant la lettre Afrikaanse tackle in, waarbij de overtredingen van de opponent verbleekten. Al kreeg De Nees nog wel even een koekje van eigen deeg. De beslissende goals van Rep staan nog wel scherp op mijn netvlies. De jeugdige vervanger van Swart rondde tot tweemaal toe evenzovele, perfecte assists van Cruijff (uiteraard buitenkantje rechts) koelbloedig af. De Wereldbeker was binnen. En dat moest gevierd worden.
Wij dus de stad in. We wilden naar het beruchte café Royal van tante Leen, maar eenmaal daar gearriveerd, bleken ze al met de benen buiten te hangen. Dan maar de kroeg ernaast, waar geen kip te bekennen was. Dat duurde echter niet lang. Binnen de kortste keren wisten we als erkend feestvierende zuiderlingen de zaak in beweging te zetten, stroomde de kroeg vol met anderen die bot vingen bij tante Leen en ging het dak eraf. Waarschijnlijk heeft de uitbater hiervóór en daarna nooit meer zo’n omzet gedraaid.
Hoe laat het is geworden? Geen flauw idee. We moesten nog wel terug in onze limousine en het kan niet anders dan dat Ties ons weer keurig in Venray of in Veldhoven heeft afgeleverd. Voor alle duidelijkheid: zijn bourgondische verschijning ten spijt, was Ties geheelonthouder. Met dien verstande dat er eerst nog wel een onverantwoord vette hap naar binnen moest worden gewerkt alvorens de thuisreis te aanvaarden.
Hoe zou het nu met Ties zijn? Ik heb ‘m na mijn Venray-tijd nooit meer gezien of gesproken. Zou hij nog leven? Nog steeds ‘in Ajax’ zijn? Nog ooit de Johan Cruijff Arena bezoeken? Johnny Rep heb ik later nog wel eens ontmoet. Die was, zeg maar, bepaald niet meer het Goudhaantje van weleer. Ook de kroeg naast tante Leen heb ik nimmer meer gefrequenteerd. Want, om maar eens een mooi Engels gezegde van stal te halen, never ruin a good story with facts.