De jaren ’90 breken aan en, zoals al aangestipt, de verstandelijk gehandicaptenzorg – en niet in het minst Severinus – is volop in ontwikkeling. Dat geldt ook voor de bewonerspopulatie van de moeder aller buitenhuizen, De Biezenkuilen. Steeds duidelijker tekent zich een scheiding der geesten af. Een kleine, doch prominent aanwezige groep emancipeert en ‘rebelleert’, voorzover je dit althans als zodanig interpreteert. Zij zijn degenen die de grenzen opzoeken en soms overschrijden. Grenzen die voor niemand, waarschijnlijk voor henzelf nog in het minst, strikt duidelijk getrokken zijn.
Daarbij mag de al dan niet bewuste beïnvloeding door de buitenwereld niet worden onderschat. De verstandelijk beperkte medemens is nu eenmaal suggestibel, zij het ook hier in gradaties en persoonsgebonden. Maar met name de ‘tussen-wal-en-schip/te-groot-voor-servet-te-klein-voor-tafellaken’-groepering is in dit opzicht uiterst kwetsbaar en moeilijk traceer- en reguleerbaar. Het is als het ware de verhuizing van de veilige, (over)gestructureerde woongroep naar de uitdagende, maar ook minder beschermde en gereguleerde randgroep.
De meer op de buitenwereld gerichte visie, plus de daaruit voortgesproten woon- en begeleidingsstructuur brengen vanzelf meer interactie met de buitenwereld met zich mee. Er ontstaan vriendschappen, relaties en veelal kortstondige, ook seksuele, contacten. De gelijkwaardigheid hierin is vaak een punt van twijfel en zorg vanwege voornoemde, hoge mate van kwetsbaarheid en beïnvloedbaarheid. Een extra complicerende factor is daarbij dat genoemde groepering een sterke aantrekkingskracht uitoefent op haar equivalent in de ‘normale’ maatschappij. Eenvoudiger uitgedrukt: onze maatschappij kent al sinds jaar en dag haar randgroeperingen die weliswaar in beginsel niet zorggerelateerd, maar qua beperking en onvermogen zeer wel te vergelijken zijn met de groepering die wel min of meer is gelinkt aan de instellingszorg.
Bovendien ontstaan er in de zorg- en welzijnsector, als gevolg van de normalisatie, integratie en emancipatie, steeds meer woonvormen voor de meestal min en zelden meer begeleidingsbehoeftige, verstandelijk beperkte medemens. Wellicht spreekt het ook voor u voor zich, dat deze groeperingen en leden daarvan mekaar opzoeken. Niet zelden richt iemand zijn/haar aandacht op een iets meer beperkte, potentiële vriend(in) of partner. En evenmin sporadisch werpt de ‘minst beperkte’ zich op als een soort van beschermer, zelfs hulpverlener van de ander. Let wel: ik zou de relaties die in de ‘normale’ maatschappij onder dit gesternte tot stand zijn gekomen en/of nog steeds in stand zijn, niet graag de kost willen geven. En al zeker niet gelet op mijn financieel beperkte, zelf opgehoeste levensloopregeling en mijn eveneens karige, toekomstige prepensioengage.
Is er dan helemaal niets moois opgebloeid en gebouwd op de fundamenten van de geïndividualiseerde, genormaliseerde zorgvernieuwing? Och jawelzeker. Zolang je niet te hoge, irreële eisen en verwachtingen hebt aangaande relaties en samenlevingsvormen, zijn er wel degelijk verbintenissen gesloten die een toegevoegde waarde kunnen worden toegekend. Maar men dient zeker niet de ogen te sluiten voor (het risico van) ongelijkwaardigheid, onevenredige machtsverhoudingen en – vaak dientengevolge – verwaarlozing, eenzaamheid in schijnbare zelfstandigheid. Anders gezegd: doorzie de vorm en krijg oog voor de inhoud. En ga als beleidsmaker, visionair of doodgewone hulpverlener zoals ondergetekende voor de spiegel staan en vraag je af waarvoor je al die ‘vernieuwend/revolutionaire’ denkbeelden huldigt en in de praktijk wil brengen: in het belang van de cliënt, bewoner, doelgroep óf toch meer ter ere en meerdere glorie van jezelf?
Want ook dát is nog een bottleneck waar onze verstandelijk beperkte medemens mee moet leren leven. En inderdaad. Dit mag ik ook projecteren op mezelf, want niets menselijks is mij vreemd. Gelukkig heb ik mijn Primeurs als stille, maar daarom niet minder levendige getuigen dat tijdige inkeer en voortschrijdend inzicht mij evenmin vreemd zijn (geweest). Dit alles maakt hopelijk wel duidelijk hoezeer de mens, die wij heden ten dage met een intellectuele uitdaging willen opzadelen, onderhevig en overgeleverd is aan allerlei krachten en invloeden waartegen zijn/haar kruid geenszins is opgewassen. Terwijl tegelijkertijd de spankracht, de zelfkennis en het overlevingsinstinct van deze medeburger niet mag worden veronachtzaamd. Het is het (nood?)lot dat ook kinderen vaak is beschoren: enerzijds vaak ten onrechte worden overvraagd en anderzijds onnodig worden beschermd en onderschat.
De soos (sociëteit) in de Struyckenstraat te Eindhoven was in ‘ons’ geval de katalysator van de puberale oprispingen en van de, in een beperkte opmaat, waarlijk meer vrijheids- en zelfstandigheidslievende ontwikkelingen binnen Biezenkuilen 8. Deze soos had haar diverse avonden die min of meer aansloten bij het zelfstandigheids- en behoeftenpatroon van de leden. Het ‘pronkstuk’ was de zaterdagavond die een soort van disco-avond was met een redelijk vrije inloop. Indachtig de voornoemde onderlinge aantrekkingskracht van verschillende groeperingen en individuen, ontstonden er van hieruit de nodige dwarsverbanden op contactueel en relationeel gebied. Voor enkele van ‘onze’ bewoners (b)leek het een soort van eyeopener, een ontdekkingreis, een confrontatie met en fascinatie voor een nieuwe, uitdagende wereld; met alle gevolgen vandien. Variërend van leerzaam, prettig en spannend tot stresserend, lastig en moeilijk beheersbaar.
Hoe deze ontwikkeling zich heeft voltrokken en ondermeer heeft geleid tot een herschikking in de bewonerspopulatie en de totstandkoming van nieuwe woonvormen, leest u in de volgende aflevering over het wel en wee van Severinus in het algemeen en De Biezenkuilen in het bijzonder.
Geef een reactie